Ja, ook stichtingen en verenigingen kunnen worden aangeslagen voor de vennootschapsbelasting. Daar staan verenigingsbesturen niet altijd voldoende bij stil. Over deze belasting, maar ook over de andere voor stichtingen en verenigingen relevante belastingen, kun je lezen in onze uitgebreide notitie Belastingplicht van stichting en vereniging. Natuurlijk beantwoorden we graag al je vragen of voeren we een fiscale check uit voor de stichting of vereniging die je bestuurt.
Vennootschapsbelasting
De vennootschapsbelasting, die wordt afgekort als Vpb, wordt geheven van rechtspersonen. Rechtspersonen zijn de NV, de BV en de cooperatieve vereniging. Maar ook stichtingen en “gewone” verenigingen kunnen aan Vpb worden onderworpen.
Met vennootschapsbelasting wordt belast de winst die door de rechtspersoon wordt behaald. Het tarief bedraagt 25%, maar over de eerste € 200.000 van het belastbaar bedrag is “slechts” 20% Vpb verschuldigd. In de Belastingplannen 2019, die bij het Parlement aanhangig zijn, wordt een flinke verlaging van deze tarieven geregeld. De geruchten zijn dat de door het niet afschaffen van de dividendbelasting vrijgekomen ruimte in de overheidsfinanciën zal worden benut voor een nog verdere verlaging van de Vpb-tarieven.
Vrijstelling
Voor stichtingen en verenigingen is in de Vpb een vrijstelling opgenomen. Deze vrijstelling geldt wanneer de winst van de onderneming per jaar minder bedraagt dan € 15.000 of over een periode van 5 jaar minder dan € 75.000 (waarbij de winst in verliesjaren op nihil wordt gesteld).
De vrijstelling is automatisch van toepassing indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Stichtingen en verenigingen kunnen er voor kiezen om deze vrijstelling niet toe te passen. In dat geval moeten ze daar bij de aangifte Vpb een verzoek voor doen.
Deze vrijstelling is door de Staatssecretaris van Financiën verduidelijkt in een besluit. Hoe moet bijvoorbeeld worden omgegaan met stichtingen en verenigingen die nog geen 5 jaar bestaan. Financiën stelt dat de grens van € 75.000 dan naar rato van het aantal bestaansjaren moet worden toegepast. Voor een stichting die 2 jaren bestaat, bedraagt de grens: 2/5 * € 75.000 = € 30.000. In het jaar waarin de ondernemingsactiviteit wordt beëindigd, telt de eindafrekeningswinst mee voor de beoordeling of de winstdrempel is overschreden. En het besluit bevat regels over de verrekening van verliezen over een vrijgestelde periode heen.
De omvang van de winst moet worden bepaald met toepassing van alle “normale” fiscale regels. Onder voorwaarden kunnen fictieve kosten van fondsenwerving en fictieve arbeidskosten van vrijwilligers worden afgetrokken. Culturele instellingen en SBBI’s (Sociaal Belang Behartigende Instellingen) mogen onder voorwaarden ten laste van hun batige saldi een herbestedingsreserve vormen.
Ondernemer
Door eerst de vrijstelling te noemen, gaan we voorbij aan de volgorde van de wet. De vrijstelling is namelijk alleen van toepassing voor zover een stichting en vereniging, een onderneming drijft. Dat moet daarom worden vastgesteld vóórdat aan de vrijstelling wordt getoetst. In de praktijk wordt deze volgorde nog wel eens uit het oog verloren. Een directe toets aan de vrijstelling levert dan de conclusie op dat de stichting of vereniging Vpb-plichtig is. Die conclusie is echter onjuist wanneer geen sprake is van een onderneming.
Van een onderneming is, in het kader van de Vpb, sprake bij:
- een organisatie van kapitaal en arbeid;
- waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer;
- met het doel om winst te behalen (winstoogmerk).
In de rechtspraak wordt het winstoogmerk enigszins geobjectiveerd. Bepaald is namelijk dat sprake is van een winstoogmerk indien een stichting of vereniging structureel overschotten behaalt. Ook indien deze overschotten worden gebruikt voor de instandhouding van de niet-ondernemingsactiviteiten van de stichting of vereniging.
Als niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde criteria voor ondernemerschap, is voor de Vpb toch sprake van het drijven van een onderneming wanneer:
- met een uiterlijk met een onderneming overeenkomende werkzaamheid;
- in concurrentie wordt getreden;
- met natuurlijke personen of lichamen die zijn onderworpen aan inkomsten- of vennootschapsbelasting.
Subjectieve vrijstellingen
De hierboven beschreven vrijstelling is een zogeheten gernerieke vrijstelling. Dat houdt in dat de vrijstelling geldt voor alle stichtingen en verenigingen, die aan de voorwaarden voldoen. Ongeacht de aard van de ondernemingsactiviteiten die worden verricht.
De Vpb kent daarnaast een aantal subjectieve vrijstellingen. We noemen er een aantal:
- erkende landgoederen;
- bepaalde pensioenlichamen;
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en dergelijke;
- openbare leeszalen en bibliotheken.
BTW
Misschien heeft jouw sportstichting of -vereniging te maken met de gevolgen van de aangekondigde verruiming van de sportvrijstelling. Zie onze artikelen Commerciële sport blijft in de BV en Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties.
Wellicht is je stichting of vereniging BTW-plichtig, zonder dat je daar erg in hebt. Vorige week zijn Kamervragen gesteld over naheffingen BTW die de Belastingdienst heeft opgelegd aan supportersverenigingen van muziekverenigingen.