Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het uitdividenden van een auto kwalificeert als misbruik van recht.
Begin dit jaar schreven we over een uitspraak waarin Rechtbank Zeeland-West-Brabant tot de conclusie kwam dat het uitdividenden van een auto geen misbruik van recht inhoudt. Hoe het uitdividenden van een auto werkt, lees je in dat artikel: Uitdividenden auto geen misbruik van recht.
Omstandigheden
Dat maakt natuurlijk nieuwsgierig op grond van welke omstandigheden de Rechtbank Noord-Holland nu wel tot het oordeel komt dat sprake is van misbruik van recht. Vooral de korte tijd tussen de aankoop van de auto door de BV en de doorverkoop aan de directeur-aandeelhouder is van belang. De auto werd op 19 november 2014 door de BV in gebruik genomen en is vervolgens op 6 januari 2015 doorverkocht. Daarnaast overweegt de Rechtbank dat de BV ook in 2017 en 2018/2019 (kostbare) auto’s heeft gekocht en binnen korte tijd aan haar directeur-aandeelhouder heeft doorverkocht (zie ook hierna).
In de zaak bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant ging het om een auto die de BV op 29 december 2015 kocht en die op 29 december 2020 aan de directeur-aandeelhouder is doorverkocht.
Boete
De Rechtbank Noord-Holland vernietigt wel de door de Belastingdienst opgelegde vergrijpboete. Doordat is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, heeft belanghebbende een pleitbaar standpunt ingenomen, waardoor geen sprake is van de voor het opleggen van een vergrijpboete benodigde grove schuld.
2017
In een op dezelfde datum gedane uitspraak oordeelt de Rechtbank Noord-Holland ook over de in 2017 aan de directeur-aandeelhouder verkochte auto. Het kenteken van die auto is echter nooit op naam van de BV gesteld en de BV heeft de auto nooit gebruikt (de auto heeft tot het moment van aflevering aan de directeur-aandeelhouder bij de verkoper gestaan). De Rechtbank komt daardoor niet toe aan het leerstuk van misbruik van recht, maar oordeelt dat de BV niet de afnemer is van de auto en derhalve geen recht heeft op aftrek van de ter zake van de levering in rekening gebrachte BTW.
In deze zaak blijft de vergrijpboete in stand. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake. De boete wordt door de Rechtbank wel verminderd van 50% naar 25% van de bij de BV nageheven BTW, maar die vermindering wordt veroorzaakt door de (te lange) duur van de procedure.