De Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt dat het uitdividenden van een auto niet kwalificeert als misbruik van recht. De fiscus zal tegen deze uitspraak ongetwijfeld hoger beroep (of sprongcassatie) instellen.
Uitdividenden
De zaak betreft een eind 2015 voor € 93.400 (inclusief BTW) door een BV aangeschafte Volvo. Deze auto wordt gebruikt voor zakelijke en privédoeleinden. Jaarlijks wordt een BTW-correctie gemaakt voor het privégebruik. Eind 2020 verkoopt de BV de auto aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) voor € 2.624 (inclusief € 125 aan rest-BPM en € 434 BTW). De Volvo-dealer heeft de waarde van de auto getaxeerd op € 29.750.
In haar BTW-aangifte draagt de BV de BTW af uit de getaxeerde waarde (dit komt neer op een afdracht van € 5.141). Maar in bezwaar stelt de BV dat de af te dragen BTW slechts € 434 bedraagt, zijnde de BTW uit de verkoopprijs van € 2.624.
Voor het verschil tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs is sprake van een verkapte dividenduitdeling, waarover de DGA inkomstenbelasting in box 2 (aanmerkelijk belangheffing) is verschuldigd. Dit is de reden waarom de hiervoor beschreven handeling wordt aangeduid als “uitdividenden”.
Misbruik van recht
De Belastingdienst neemt als eerste de stelling in dat geen sprake is van een levering onder bezwarende titel. Met deze stelling maakt de Rechtbank terecht korte metten: de door de DGA betaalde vergoeding van € 2.624 staat immers direct tegenover de levering van de auto.
De volgende stelling is dat sprake is van misbruik van recht omdat het samenstel van rechtshandelingen tot gevolg zou hebben dat uiteindelijk slechts een fractie van de BTW wordt geheven. De Rechtbank beslist echter dat geen sprake is van kunstmatige transacties, maar van een koopovereenkomst op grond waarvan de auto wordt overgedragen tegen een vergoeding.
De Rechtbank wijst er daarbij nog op dat de wetgever de mogelijkheid heeft om aan de wet een bepaling toe te voegen op grond waarvan in gelieerde verhoudingen de vergoeding wordt gecorrigeerd naar de normale waarde (artikel 8, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968).
De laatste stelling van de Belastingdienst luidt dat de verkapte dividenduitkering voor de BTW als de vergoeding moet worden gezien. Europese rechtspraak is op dit gebied echter duidelijk: dividend kan voor de BTW niet worden gezien als een vergoeding voor een prestatie. Dat zou overigens anders liggen wanneer een formele dividenduitkering zou zijn gedaan.