De Hoge Raad heeft bevestigd dat de kosten van eten en drinken door een ondernemer tijdens zakelijk verblijf buitenshuis kwalificeren als zakelijke kosten.
Verteerkosten
De zaak betreft een consultant die gedurende twee langere perioden werkzaamheden verricht op een locatie op grotere afstand van zijn woonplaats. Hij huurt in de buurt van deze locaties woonruimte en eet gedurende de perioden van verblijf aldaar alle maaltijden (ontbijt, lunch en diner) buiten de deur. De kosten daarvan brengt hij in aftrek op zijn winst uit onderneming. Uiteraard houdt hij wel rekening met de wettelijke aftrekbeperking op grond waarvan deze kosten voor 73,5% aftrekbaar zijn.
De Belastingdienst corrigeert de aftrek van deze verteerkosten. Deze correctie wordt onderbouwd met de stelling dat de kosten louter in de persoonlijke sfeer van de ondernemer liggen.
3 Toetsvragen
Om vast te stellen in hoeverre uitgaven van een ondernemer aftrekbaar kosten zijn, moeten de volgende vragen worden beantwoord.
- Zijn de uitgaven gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming?
- Zijn de uitgaven deels gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de ondernemer?
- Zou een redelijk denkend ondernemer de uitgaven in dezelfde mate hebben gedaan, met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming?
In de aan de procedure bij de Hoge Raad voorafgaand zaak heeft het Hof vastgesteld dat tussen de ondernemer en de Belastingdienst niet in discussie is dat de kosten van het verblijf nabij de locaties waar wordt gewerkt, zakelijk zijn. Deze feitelijke vaststelling is voor de Hoge Raad het uitgangspunt en daarmee is vraag 1 met ja beantwoord.
De Hoge Raad overweegt dat de vaststelling dat het verblijf heeft plaatsgevonden met het oog op de zakelijke belang van de onderneming in beginsel inhoudt dat de tijdens het verblijf gemaakte verteerkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Dat is alleen anders indien de kosten uitsluitend in de privésfeer van de ondernemer zouden zijn gelegen. Ook de enkele omstandigheid dat de kosten van de maaltijden buiten de deur hoger zijn dan thuis bereide en genuttigde maaltijden, betekent niet dat de kosten uitsluitend in de privésfeer liggen. Tot slot verwerpt de Hoge Raad de overweging van het Hof dat de verteerkosten een overheersend privékarakter hebben vanwege de noodzaak om te eten en drinken.
Vervolgens beslist de Hoge Raad dat vraag 2 voor deze uitgaven niet aan de orde is. Dit komt doordat voor de aftrek van de kosten van voedsel en drank al de hiervoor aangehaalde aftrekbeperking geldt. Dan hoeft niet ook nog te worden beoordeeld of deze kosten leiden tot een privé-besparing bij de ondernemer.
In ons artikel Kosten (belasting)advies niet aftrekbaar beschrijven we een zaak waarin vraag 2 wel aan de orde is.
Vraag 3 komt in de procedure niet aan de orde. Waarschijnlijk heeft de ondernemer geen opvallend hoge uitgaven gedaan, waardoor de Belastingdienst dit niet in stelling kon brengen.