De inkomstenbelasting over je inkomen uit sparen en beleggen (box 3) wordt berekend over een forfaitair rendement. Dat betekent dat niet de werkelijke rente, huur, dividend en de werkelijke waardestijging van je spaargeld, beleggingen en ander vermogen in box 3 worden belast. De grondslag waarover je inkomstenbelasting betaalt, wordt bepaald op grond van wettelijke rekenregels.
Tot en met 2015
Box 3 werd bij de invoering in 2001 door toenmalig Minister van Financiën Zalm aangeduid als de pretbox. De grondslag voor de berekening van de belasting was namelijk 4% van de waarde van de vermogensbestanddelen die je tot box 3 moest rekenen.
€ 100.000 aan spaargeld als enig vermogen in box 3 kostte in 2001 aan inkomstenbelasting:
Vermogen in box 3 | 100.000 |
Af: heffingvrij vermogen | 17.600 |
Grondslag forfaitair rendement | 82.400 |
Forfaitair rendement (4%) | 3.296 |
Belasting (30%) | 989 |
De spaarrente bedroeg in 2001 gemiddeld 2,5%. Over de € 100.000 aan spaargeld ontving je daarom € 2.500 rente. Na aftrek van de belasting bleef daar van over € 1.511.
Maar toen de spaarrente (nog verder) daalde en in de economische crisis ook de rendementen op andere beleggingen tegenvielen, was het gedaan met de pret. Reden om aan de belastingrechter de vraag voor te leggen of de forfaitaire heffing wel door de beugel kan. Tot nu toe heeft de rechter daar positief (voor de fiscus) op geoordeeld.
Dus dan maar de BV in
Reden voor veel spaarders om hun heil te zoeken in een spaar-BV (of een open fonds voor gemene rekening). Daarin wordt de werkelijke rente belast met vennootschapsbelasting. En over de uitgekeerde winst na vennootschapsbelasting betaal je inkomstenbelasting in box 2 (aanmerkelijk belang). Die heffing is fors lager dan de forfaitaire belasting in de voormalige pretbox.
2016 en 2017
Maar uit de uitspraken blijkt wel dat de forfaitaire heffing bij structureel lage rentes niet houdbaar zal blijven. Daarom is met ingang van 2016 de berekening van het forfaitaire rendement aangepast.
Dezelfde € 100.000 aan spaargeld kost in 2017 aan inkomstenbelasting:
Vermogen in box 3 | 100.000 | |
Af: heffingvrij vermogen | 25.000 | |
Grondslag forfaitair rendement | 75.000 | |
Forfaitair rendement | ||
1,63% van 67% van | 75.000 = | 819 |
5,39% van 33% van | 75.000 = | 1.334 |
2.153 | ||
Belasting (30%) | 645 |
De spaarrente bedraagt in 2017 (naar verwachting) gemiddeld 0,27%. Over de € 100.000 aan spaargeld ontvang je € 270 rente. Na betaling van de belasting geeft je € 375 toe.
2018 (en volgende)
In het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte III wordt aangekondigd dat zal worden gezocht naar een belastingheffing in box 3 over de werkelijke rendementen. In afwachting daarvan worden al in 2018 twee aanpassingen gedaan. Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 30.000 (dit was € 25.000). En in de berekening van het forfaitaire rendement wordt voor het spaardeel een lagere rente gehanteerd.
€ 100.000 aan spaargeld kost in 2018 (naar verwachting) aan inkomstenbelasting:
Vermogen in box 3 | 100.000 | |
Af: heffingvrij vermogen | 30.000 | |
Grondslag forfaitair rendement | 70.000 | |
Forfaitair rendement | ||
0,36% van 67% van | 70.000 = | 168 |
5,38% van 33% van | 70.000 = | 1.242 |
1.410 | ||
Belasting (30%) | 423 |
Als je de belasting afzet tegen de naar verwachting in 2018 te ontvangen rente, geef je als spaarder nog steeds geld toe. De aangekondigde maatregel zal dan ook in het algemeen geen reden zijn om de spaargeld-BV of het fonds voor gemene rekening te verlaten. VWGNijhof rekent het graag even voor je door.
Wie zijn of haar spaargeld nog niet in een spaar-BV of fonds heeft zitten, kan dat vóór 1 januari 2018 nog regelen. Hoe lang dat fiscaal voordelig is, kunnen wij niet voorspellen. De vraag is hoe snel Rutte en de zijnen een heffing op basis van daadwerkelijke rendementen in de steigers kunnen zetten. En hoe die er dan uitziet. Vaak zijn de kosten voor het opzetten van de spaar-BV al in het eerste jaar terugverdiend.