Bonus(aandelen) niet onder de WKR

Gepubliceerd op: 5 februari 2018

Februari is de maand waarin de werkkostenregeling (WKR) wordt afgewerkt. Als in het kader van de WKR loonbelasting moet worden betaald, wordt die verwerkt in de aangifte over januari (voor de werkgevers die de loonheffingen per 4-weken aangeven: in de eerste 4-wekenperiode van het nieuwe jaar). Zie ook ons artikel Werkkostenregeling 2017 afwikkelen.

WKR

In het kader van de WKR worden belast de loonbestanddelen die zijn aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel moet plaatsvinden voordat het loon is genoten.

Zo lang in een kalenderjaar het totaal van deze aangewezen loonbestanddelen minder bedraagt dan 1,2% van de loonsom zijn er geen loonheffingen over verschuldigd. Dit wordt ook wel de “vrije ruimte” of het “werkkostenforfait” genoemd. Over het bedrag waarmee de vrije ruimte wordt overschreden, zijn loonheffingen verschuldigd. Deze loonheffingen komen voor rekening van de werkgever. Dat wordt eindheffing genoemd. Het tarief is proportioneel en bedraagt 80%.

Tariefvoordeel

Een tarief van 80% lijkt fors. Maar als het loon netto wordt uitbetaald, loopt het tarief op tot 108,3%. Dat is het gebruteerde tarief voor loon aan werknemers van wie het inkomen in de hoogste tariefschijf met loonheffingen wordt belast.

Dat tariefvoordeel pakte BV X, die voor haar directie een aandelenplan had. Op grond van dit plan kregen de directieleden gratis bonusaandelen toegekend. Uiteraard wordt de waarde van de bonusaandelen gezien als te belasten loon. De loonbelasting nam BV X voor haar rekening. En dat kostte haar tot en met 2011 108,3% aan loonheffingen.

BV X paste vanaf 2012 de WKR toe, wees dit loon aan als eindheffingsloon voor de WKR en droeg loonheffingen af voor een bedrag van 80% van de waarde van de bonusaandelen.

Gebruikelijkheidstoets

De Belastingdienst was het daar niet mee eens. Om een loonbestanddeel aan te wijzen voor de WKR moet worden voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. Het loonbestanddeel moet niet in belangrijke mate (30% of meer) hoger zijn dan de vergoedingen en verstrekkingen, die in verder overeenkomstige omstandigheden worden aangewezen.

Met ingang van 1 januari 2016 is de gebruikelijkheidstoets aangescherpt. Niet alleen de omvang van het aangewezen loonbestanddeel moet gebruikelijk zijn. Het moet ook gebruikelijk zijn dat de werkgever de loonheffingen over het loonbestanddeel als eindheffing voor zijn rekening neemt.

Tot € 2.400 aan aangewezen loonbestanddelen is er geen probleem. Deze doelmatigheidstoets verwoordt de Belastingdienst al geruime tijd in het Handboek Loonheffingen.

Hof Amsterdam

De zaak komt bij Hof Amsterdam terecht. En dat Hof geeft de Belastingdienst gelijk. Het Hof is van mening dat bij de toepassing van de WKR de volgende uitgangspunten gelden:

  • de WKR wijkt in basis niet af van het oude systeem;
  • de WKR is niet bedoeld als verruiming ten opzichte van de oude vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen;
  • de WKR geldt niet voor vergoedingen en verstrekkingen die geen zuiver zakelijk karakter hebben of gemengd karakter hebben (het Hof noemt die ook wel “zwak loon”).

Het Hof stelt vast dat sprake is van een aanzienlijk beloningsbestanddeel. Het is een zuivere beloning. En het heeft een individueel karakter (alleen de 7 directieleden van BV X ontvingen het loon). Aanwijzen als eindheffingsbestanddeel in de WKR was daarom niet toegestaan.

Dat klinkt allemaal op zich niet heel onredelijk. Maar het lijkt toch niet helemaal aan te sluiten bij de parlementaire toelichting op de WKR. Het lijkt ons daarom goed dat de vraag wordt voorgelegd aan de Hoge Raad. Tot die tijd zal de Belastingdienst de uitspraak van Hof Amsterdam ongetwijfeld koesteren en gaan inzetten om door haar niet gewenste aanwijzingen in het kader van de WKR te bestrijden.

 

Andere artikelen