Op 1 januari 2011 werd in het kader van belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers de werkkostenregeling (WKR) geïntroduceerd. Er kwam een overgangsperiode van 3 jaar om alle werkgevers aan de WKR te laten wennen. Tegen het einde van die overgangsperiode is de werking van de regeling geëvalueerd, de overgangsperiode is met één jaar verlengd en nadat de geconstateerde knelpunten in het Belastingplan 2015 waren opgelost, is de (her en der wat gewijzigde) regeling per 1 januari 2015 definitief ingevoerd.
De bedoeling van de WKR was, of wij hebben dat niet goed begrepen, om eenvoudiger uitvoerbare regels in te voeren. De onlangs op de website van de Belastingdienst gepubliceerde veel gestelde vragen (uiteraard vooral de antwoorden op die vragen) lijken er toch op te duiden dat van een echt eenvoudiger regeling geen sprake is. Sterker nog, er lijkt een set aan regels te zijn ontstaan, die net zo gedetailleerd is als de regels die vóór de WKR golden.
Werkgevers die in de tweede helft van 2014 hebben beoordeeld welke gevolgen de (definitieve) invoering van de WKR zou hebben voor hun (personeels)kosten doen er verstandig aan om te bekijken of de uit de antwoorden op de veel gestelde vragen blijkende nuanceringen het belastingdeel van die kosten nog wat kunnen beperken. Daarvoor moet soms de wijze waarop een vergoeding of verstrekking wordt gedaan wat worden aangepast. Uiteraard is VWGNijhof u bij deze (her)beoordeling graag van dienst.