Hof Den Haag heeft zich uitgelaten over de vraag wat in het kader van de loonbelasting moet worden verstaan onder woon-werkverkeer.
Verklaring geen privégebruik
De zaak betreft een werknemer met een auto van de zaak. Voor deze auto is door de Belastingdienst een “verklaring geen privégebruik auto” afgegeven, op grond waarvan zijn werkgever geen bijtelling voor het privégebruik van de auto heeft gedaan bij het loon van de werknemer. De werknemer mag in het kader van deze verklaring in een kalenderjaar maximaal 500 privékilometers met de auto rijden.
Uit de kilometerregistratie blijkt dat de werknemer in 2020 in totaal 487 privékilometers heeft gereden. De werknemer is gescheiden. In de kilometerregistratie zijn 19 ritten vastgelegd tussen de arbeidsplaats van de werknemer en de woonplaats van zijn partner. De Belastingdienst rekent de in verband met deze ritten gereden kilometers tot de privékilometers en legt aan de werknemer een naheffingsaanslag loonbelasting op.
Definitie
De werknemer stelt dat echter dat voor deze ritten sprake is van woon-werkverkeer. Voor de heffing van loonbelasting worden woon-werkkilometers geacht niet voor privédoeleinden te zijn gereden (let op: dit ligt anders in het kader van de BTW). Het Hof overweegt dat de Wet op de loonbelasting geen definitie van het begrip woon-werkverkeer bevat. Volgens vaste rechtspraak is sprake van woon-werkverkeer als:
- gereisd wordt tussen woon- of verblijfplaats en het werk, en;
- de heen- en terugreis plaatsvinden binnen een tijdsbestek van 24 uur.
De woonplaats van de partner van de werknemer is niet de woonplaats van de werknemer. De Belastingdienst meent dat de woonplaats van de partner ook niet een verblijfplaats is voor de werknemer omdat hij daar niet duurzaam verblijft. Het Hof definieert het begrip verblijfplaats als: “een plaats die een belastingplichtige ter beschikking staat en waar hij regelmatig verblijft”. Aangezien de werknemer in 5 maanden 19 keer in de woning van zijn partner verblijft, daar overnacht en er diverse weekends verblijft, kwalificeert de woning als verblijfplaats.
De Belastingdienst is ook van mening dat niet aan het tweede criterium wordt voldaan omdat de werknemer in een aantal gevallen op vrijdag van zijn woning naar zijn werk en vervolgens van zijn werk naar de woning van zijn partner rijdt. Op de maandag rijdt hij, na het weekeinde bij zijn partner te hebben doorgebracht, van de woning van zijn partner naar zijn werk. Het Hof verwerpt het standpunt van de Belastingdienst, dat niet aan de 24-uurseis is voldaan.
Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag.