Met het verlies aan waarde op een geërfde effectenportefeuille wordt bij de berekening van de erfbelasting geen rekening gehouden.
Koersdaling
De zaak betreft twee broers, die een effectenportefeuille erven van hun op 26 februari 2020 overleden tante. Op 25 februari 2020 bedraagt de waarde van deze portefeuille bijna € 1.500.000. De broers geven de bank direct opdracht om de portefeuille te liquideren. Eind juni 2020 ontvangen zij van de bank de opbrengst van de portefeuille, ongeveer € 1.250.000.
EVRM
De Belastingdienst neemt de portefeuille mee in de aanslag erfbelasting voor € 1.500.000. De broers zijn van mening dat ze erfbelasting zijn verschuldigd over € 1.250.000 en doen daarvoor een beroep op het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Over het verschil van € 250.000 is 40% erfbelasting verschuldigd.
De Rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst de aanslag heeft vastgesteld in overeenstemming met de geldende wetgeving. Indien de erfbelasting kwalificeert als een individuele en buitensporige last, moet die op grond van het ERVM achterwege blijven. Maar van een dergelijke last is volgens de Rechtbank geen sprake. De belastingdruk op de totale verkrijging, van 44,22%, is daarvoor geen directe aanleiding. En de broers hebben ook niet aannemelijk kunnen maken dat de last in hun geval sterker wordt gevoeld dan in het algemeen. Daarbij is van belang dat het niet ongewoon is dat een effectenportefeuille in waarde daalt. De invloed van de COVID-19-pandemie op de waardedaling maakt dat in deze zaak niet anders.