Verlegger moet bewijzen

Gepubliceerd op: 26 mei 2016

20160626 verleggingsregeling bewijzen VWGNijhof

De Rechtbank Den Haag bevestigde onlangs dat een ondernemer, die voor de BTW een verleggingsregeling toepast, moet bewijzen dat deze regeling terecht is toegepast. De toepasselijkheid van de verleggingsregeling wordt, zo constateert de Rechtbank terecht, niet door partijen bepaald, maar is afhankelijk van de feiten.

Zaak

De zaak betrof een aannemer, die in opdracht van de gemeente Strijen een schoolgebouw realiseerde. In het bestek staat vermeld dat in het kader van de heffing van BTW de verleggingsregeling moet worden toegepast. De Belastingdienst is echter van mening dat niet aan de voorwaarden van de verleggingsregeling is voldaan en heft van de aannemer € 626.427 aan BTW na, verhoogd met € 85.717 aan heffingsrente (de uitspraak maakt geen melding van een verhoging met een boete).
Of de aannemer de nageheven BTW (en de heffingsrente) op de gemeente Strijen kan verhalen, is vanzelfsprekend geen onderdeel van de fiscale procedure.

Verleggingsregeling

De verleggingsregeling is bij aanneming van werk van toepassing in de relatie tussen de onderaannemer en de aannemer. In de relatie tussen de aannemer en de opdrachtgever is de verleggingsregeling niet van toepassing, behalve wanneer de opdrachtgever kwalificeert als een zogeheten “eigen bouwer“.
De aannemer in de hierboven beschreven zaak stelde dat de gemeente Strijen eigen bouwer was, maar kreeg het bewijs voor die stelling niet rond.

Om als eigen bouwer te worden gezien, moet de bouw van het schoolgebouw behoren tot de normale bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever (de gemeente). Daarvoor is van belang of de gemeente bij de bouw de algehele leiding had. In het bewijs daarvan slaagde de aannemer niet. De Rechtbank concludeerde, na bestudering van de notulen van de bouwvergaderingen en andere stukken, dat veeleer sprake is van een verhouding opdrachtgever – opdrachtnemer.
De bouwvergaderingen werden voorgezeten door een medewerker van het architectenbureau. Regelmatig is vergaderd zonder de vertegenwoordigers van de gemeente, terwijl de vertegenwoordigers van de aannemer wel steeds aanwezig waren. Daarnaast blijkt dat in het honorarium van de architect ook het toezicht en de begeleiding van de bouw zat, waarvoor met instemming van de gemeente een externe deskundige was aangesteld. Uit de facturering blijkt ook dat deze externe deskundige veelvuldig bij de bouwactiviteiten aanwezig was, zodat de aannemer in het bijzonder met hem en niet met de vertegenwoordiger(s) van de gemeente van doen zal hebben gehad.

Bewijslast

De wijze waarop de Rechtbank in deze zaak de bewijslast verdeelt, geldt ongetwijfeld ook ten aanzien van andere toepassingen van de BTW-verleggingsregeling. Vaste rechtspraak is immers dat op de in Nederland woonachtige of gevestigde ondernemer, die over een geleverde prestatie niet de BTW afdraagt naar het algemene tarief (21%), de plicht rust om te bewijzen dat hij terecht afwijkt van deze hoofdregel. Ondernemers doen er dan ook zeer verstandig aan om niet lichtvaardig een verleggingsregeling toe te passen. Ook niet als daar door de opdrachtgever druk op wordt gezet. De naheffingsaanslag landt immers onverbiddelijk op de deurmat van de ondernemer die de verleggingsregeling ten onrechte heeft toegepast.

Andere artikelen