De verhuur van onroerend goed is vrijgesteld van BTW. Huurder en verhuurder kunnen samen kiezen voor met BTW belaste verhuur (optie voor belaste verhuur), maar dan moet de huurder het gehuurde voor 90% of meer gebruiken voor prestaties waarvoor recht op aftrek van BTW bestaat. Voor een aantal branches is 70% gebruik voor aftrekgerechtigde prestaties reeds voldoende. De optie voor belaste verhuur moet op de juiste wijze zijn verwerkt in de schriftelijke huurovereenkomst.
Voor verhuur van congres-, vergader- en/of tentoonstellingsruimten is, met aan aantal hier niet uitgewerkte voorwaarden, door toepassing van de hardheidsclausule goedgekeurd dat belast met BTW wordt verhuurd zonder dat wordt onderzocht in hoeverre de huurders recht hebben op aftrek van BTW.
Op deze goedkeuring, die ook wel bekend staat als Mededeling 40, kon een stichting die een ruimte verhuurde aan een (gelieerde) kerk, geen beroep doen. Volgens Hof ‘s-Hertogenbosch was in hoofdzaak sprake van de passieve terbeschikkingstelling van de ruimte, in plaats van de verhuur van congres-, vergader- en tentoonstellingsfaciliteiten.
Vervolgens stelde de stichting dat haar prestaties meer omvatten dan enkel de verhuur van de ruimte, waardoor sprake was van een andere prestatie dan waarvoor de BTW-vrijstelling geldt (verhuurplus). De Hoge Raad oordeelde in 2014 dat dit niet uitgesloten was en verwees de zaak voor een nader feitenonderzoek naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit Hof komt tot de conclusie dat de stichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de overeengekomen huurprijs prestaties zijn begrepen die niet kwalificeren als zaakgerelateerde handelingen. Prestaties zoals het onderhoud van het verhuurde, het onderhoud en de schoonmaak van de centrale voorzieningen, de aansluiting van elektriciteit, water en gas zijn zaakgerelateerd en leiden er niet toe dat de prestatie meer omvat dan verhuur. De andere door de stichting ingebrachte aanvullende prestaties (terbeschikkingstelling van een beamer en een geluidsinstallatie, alsmede het verstrekken van koffie en thee) zien de inspecteur en het Hof als optionele diensten, waarvan de huurder het verbruik kan bepalen. Ook deze prestaties leiden dan niet tot de conclusie dat de (hoofd)prestatie iets anders inhoudt dan van BTW vrijgestelde verhuur van onroerend goed (met aanvullende, wel met BTW belaste diensten).
Instellingen en ondernemers die (delen van) onroerende zaken verhuren hebben vaak belang bij aftrek van bij hen binnenkomende BTW. Dat is het geval wanneer geregeld in het te verhuren onroerend goed wordt geïnvesteerd en/of wanneer de huuropbrengst relatief gering is ten opzichte van de investeringen, zoals bijvoorbeeld in de sport en de sociaal-culturele sector. Als de afnemers niet aftrekgerechtigd zijn, lonkt de stelling dat geen sprake is van verhuur, maar van verhuurplus. De hiervoor beschreven uitspraken schetsen de kaders waarbinnen dit mogelijk is.