Een geregeld voorkomende situatie: ouders lenen hun zoon geld voor (de opstart van) zijn onderneming. Er zijn geen schriftelijke leningsovereenkomsten en van een aflossingsschema, rente en andere leningsvoorwaarden is geen sprake.
De Belastingdienst neemt, mede op grond van het ontbreken van schriftelijke overeenkomsten, de stelling in dat geen sprake is van leningen, maar van schenkingen. Hof ‘s-Hertogenbosch beslist echter dat de Belastingdienst in deze casus niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de zoon op het moment waarop de gelden werden verstrekt, niet de verplichting rustte om die terug te betalen, waardoor de verstrekte gelden kwalificeerden als leningen.
Na een aantal jaren schenken de ouders hun zoon, mede omdat de bank dit eist in het kader van een herfinanciering van de onderneming, een deel van de geleende bedragen. Voor deze schenkingen wordt keurig aangifte schenkbelasting gedaan en schenkbelasting betaald.
De ouders willen afwaarderingen op hun vorderingen ten laste van hun inkomen brengen. Doordat de leningen kwalificeren als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling is er het regime van resultaat uit overige werkzaamheden op van toepassing. Hof ‘s-Hertogenbosch is het daarmee eens, maar beslist dat een derde de lening niet zou hebben verstrekt. De ouders hebben met het aangaan van de lening een onzakelijk debiteurenrisico genomen. Een derde zou onder andere geen genoegen nemen met slechts incidentele aflossingen en zekerheden hebben bedongen. De afwaarderingen konden daardoor niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden worden gebracht.