Rentevoordeel personeelslening

Gepubliceerd op: 28 september 2015

20150928_rentevoordeel_personeelslening_VWGNijhof

Op dit moment wordt het rentevoordeel op personeelsleningen, die bij de werknemer kwalificeren als eigen woninglening, gewaardeerd op nihil. Als de door de werknemer betaalde rente met loonbelasting wordt belast, mag die als eigen woningrente in de aangifte inkomstenbelasting van de werknemer worden afgetrokken. De verschuldigde loonbelasting was tot 1 januari 2014 gelijk aan de te ontvangen inkomstenbelasting. Om de lasten verbonden met de bijtelling (loonbelasting) en aftrek (inkomstenbelasting) te voorkomen, is er de nihilwaardering.

Ingaande 1 januari 2014 is eigen woningrente in de inkomstenbelasting niet meer volledig aftrekbaar. Voor zover de aftrek ten laste van de 4e tariefschijf in de inkomstenbelasting (waar het tarief 52% bedraagt) komt, is het belastingvoordeel geen 52% meer. In 2014 bedraagt het belastingvoordeel: 51,5%, in 2015: 51%. En in de jaren daarna wordt het tarief van de aftrek elk jaar met 0,5%-punt verlaagd totdat het in 2041 nog 38% bedraagt. Als het rentevoordeel op de personeelslening op nihil gewaardeerd zou blijven, zouden deze werknemers een voordeel genieten ten opzichte van mensen die niet renteloos bij hun werkgever lenen.

Om dat te voorkomen, moet het rentevoordeel vanaf 1 januari 2016 als loon in natura tot het loon van de werknemer worden gerekend en met loonbelasting belast. Het zo belaste voordeel mag de werknemer vervolgens in zijn aangifte inkomstenbelasting aftrekken. Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft in een concept van de uitvoeringsregels aangegeven dat bij wisselende rente gedurende het jaar uit mag worden gegaan van een schatting van die rente, gevolgd door een afrekening aan het einde van het jaar (of bij het einde van het dienstverband). Dit speelt wanneer een variabele rente wordt gehanteerd en wanneer de eigen woninglening annuïtair wordt afgelost.

In de brief wordt ook aangegeven dat hoogstwaarschijnlijk de loonheffing over rentevoordelen van ex-werknemers (de rentekorting loopt dan door na beëindiging van het dienstverband) kan worden verlegd naar de pensioenuitvoerder. De ex-werknemer hoeft dan niet enkel voor de heffing over het rentevordreel op de loonlijst van de ex-werkgever te blijven staan.

Lastigste element is natuurlijk hoe de hoogte van de rentekorting moet worden bepaald. Daarvan heeft Wiebes eerder al aangegeven dat er, naar zijn mening, voldoende handvatten voor zijn door te vergelijken met rentetarieven van onafhankelijke aanbieders.

 

 

Andere artikelen