Dat concludeerde de Rechtbank Gelderland in een aantal uitspraken in augustus en september 2015, waartegen inmiddels (sprong)cassatie is ingesteld. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) adviseert de gemeenten om de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te gaan toepassen. Als de gemeenten dat gaan doen, betekent dit voor de heffing van onroerende zaakbelastingen (OZB):
– toepassing van het hogere OZB-tarief voor niet-woningen;
– dat ook OZB moet worden betaald door de gebruiker van de recreatiewoning (bij woningen is alleen de eigenaar OZB verschuldigd).
De door de Rechtbank Gelderland beslechte zaak betrof recreatiewoningen in een bungalowpark waarvan vaststond dat permanente bewoning op grond van de geldende gemeentelijke voorschriften niet is toegestaan. Volgens de rechtbank is van een woning alleen sprake wanneer de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, doordat de onroerende zaak is bestemd voor permanente bewoning door de feitelijke gebruiker.
Gezien de motivering van de uitspraak door de rechtbank achten wij het niet uitgesloten dat de Hoge Raad anders over de kwestie denkt. Het is daarom zinvol om ter behoud van rechten bezwaar te maken tegen aanslagen OZB waarin een gemeente een recreatiewoning als niet-woning belast. Een dergelijk pro forma bezwaarschrift moet zijn ingediend binnen 6 weken na de dagtekening van de aanslag OZB. De motivering van een dergelijk bezwaarschrift zal beperkt kunnen blijven tot een verwijzing naar de bij de Hoge Raad lopende procedure. De gemeente zal het bezwaarschrift dan aanhouden totdat de Hoge Raad heeft beslist.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste in september dat op een vakantiepark gelegen vakantiewoningen wel als woning kwalificeren. In deze casus stond echter tussen partijen vast dat het vakantiepark als één object moest worden gezien. Doordat van de waarde van het totale vakantiepark minder dan 70% als woning kwalificeert, werd het vakantiepark toch als een niet-woning gekwalificeerd. Dat betekende dat de gemeente aan de exploitant van het vakantiepark wel de gebruikersheffing en het niet-woningtarief in rekening mocht brengen. Uit de heffingsmaatstaf van de OZB moest wel worden geëlimineerd de waarde van de gedeelten van de onroerende zaak (het vakantiepark) die in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Naast de hiervoor aangegeven gevolgen voor de OZB kunnen de uitspraken van de rechtbanken ook gevolgen hebben voor de overdrachtsbelasting. Voor het verlaagde tarief van 2% (het normale tarief bedraagt 6%) moet immers sprake zijn van een woning.
Daarnaast is voor de waardering van de woning in de inkomstenbelasting (box 3) van belang of sprake is van een woning.