Giften aan het algemeen nut beogende instellingen (ANBI) zijn aftrekbaar van het inkomen voor zover het totaal van deze giften een inkomensafhankelijke drempel overschrijdt. En voor deze aftrek geldt een inkomensafhankelijk maximum, waarboven de giften niet kunnen worden afgetrokken.
Voor de aftrek van periodieke giften geldt geen drempel en geen maximum. Bovendien zijn periodieke giften, in tegenstelling tot “gewone” giften ook aftrekbaar wanneer ze worden gedaan aan een niet aan vennootschapsbelasting onderworpen (sport)vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en minstens 25 leden. Daarmee is zijn periodieke giften een interessante mogelijkheid om fiscaal vriendelijk goede en/of sociale doelen te ondersteunen. Een recente uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft daarom geleid tot onrust.
Eerst een stukje geschiedenis. Periodieke giften zijn vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden van de schenker. Zij moeten zijn vastgelegd in een notariële akte van schenking of in een onderhands akte (de Belastingdienst heeft hiervoor een formulier beschikbaar gesteld) en een looptijd hebben van minstens vijf jaar. Onder de Wet IB 1964 gold een vergelijkbare regeling, zij het dat daarin de term lijfrente werd gebruikt in plaats van periodieke uitkeringen. Bij de invoering van de huidige wet IB 2001 is gezegd dat de redactie van de wetsbepaling wel was vernieuwd, maar dat het de bedoeling was om aan te blijven sluiten bij de geldende voorschriften en jurisprudentie. Volgens een arrest van de Hoge Raad moet er een wezenlijk overlijdensrisico bestaan wil sprake zijn van een lijfrente. Daarvoor is een sterftekans van 1% of meer vereist.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant weigerde de aftrek als periodieke gift voor een schenkingsovereenkomst die afhankelijk was van twee levens. De inspecteur berekende de sterftekans op 0,34%. Bij een dergelijke sterftekans is niet voldaan aan het onzekerheidsvereiste. Bij een schenking van een periodieke uitkering op één leven met vijf jaartermijnen geldt bij wijze van wetsfictie dat aan de onzekerheidseis is voldaan. Volgens de inspecteur geldt die fictie niet als het beloop afhankelijk is gesteld van twee levens. In dat geval moet de gezamenlijke sterftekans berekend worden. Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis legt de rechtbank het begrip periodieke uitkering uit de huidige wetsbepaling uit als lijfrente onder de Wet IB 1964. De termijn van de periodieke uitkering was als gewone gift aftrekbaar, dus rekening houdend met de geldende aftrekdrempel.
Nog niet duidelijk is of tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep zal worden ingesteld.