Deze factsheet is ook beschikbaar in pdf-format.
Met ingang van 1 januari 2019 bedraagt het verlaagde BTW-tarief 9% (tot en met 2018: 6%). Deze verhoging van het verlaagde BTW-tarief is onderdeel van het wetsvoorstel Belastingplan 2019. Dit wetsvoorstel bevat in dit kader geen overgangsbepaling. Dat betekent dat belastingplichtigen voor het vaststellen van het BTW-tarief moeten aansluiten bij het reguliere moment van verschuldigdheid.
De verschuldigdheid van BTW is geregeld in artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin wordt bepaald dat de BTW is verschuldigd:
- indien een factuur moet worden uitgereikt[1]:
- op het tijdstip van de uitreiking of;
- op het tijdstip waarop de factuur uiterlijk uitgereikt had moeten worden[2].
behalve wanneer de heffing van BTW over een verrichte intracommunautaire dienst[3] wordt verlegd naar de afnemer van die dienst;
- in andere gevallen: het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht[4].
De verplichting tot het uitreiken van een factuur bestaat uitsluitend voor leveringen en diensten verricht aan:
- een BTW-ondernemer of;
- een rechtspersoon.
Dat betekent dat indien aan een particulier wordt gepresteerd, er geen verplichting is tot het uitreiken van een factuur (maar dat mag uiteraard wel op vrijwillige basis).
Daardoor geldt als het tijdstip voor de verschuldigdheid van de BTW voor een prestatie, die is verricht aan een particulier niet het tijdstip van het (vrijwillig) uitreiken van de factuur, maar het tijdstip waarop de levering of de dienst is verricht[5].
In afwijking op het voorgaande is de BTW uiterlijk verschuldigd op het moment waarop de vergoeding (gedeeltelijk) wordt ontvangen[6]. Dit ziet op vooruitbetaling van de vergoeding. Dan is de BTW reeds verschuldigd op het moment waarop de vergoeding wordt ontvangen[7].
Wanneer de heffing van BTW over een intracommunautaire dienst wordt verlegd naar de afnemer, is de BTW verschuldigd op het tijdstip waarop de dienst wordt verricht (op basis van lid 1, onderdeel b).
Als sprake is van een doorlopende dienst, wordt de BTW verschuldigd op de laatste dag van het boekjaar waarin de dienst wordt verricht. Voor zover deze diensten nog niet zijn voltooid, worden ze geacht te zijn voltooid voor het deel van de dienst(en0 dat in het boekjaar is verricht.
Artikel 26 van de Wet op de omzetbelasting 1968 voegt aan voornoemd artikel 13 toe, dat wanneer het kasstelsel van toepassing is, de belasting is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan.
Schema
[1] Artikel 13, lid 1, onderdeel a Wet OB.
[2] Artikel 34g Wet OB: de factuur moet uiterlijk zijn uitgereikt op de 15e dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de levering of de dienst is verricht.
[3] Verwezen wordt naar artikel 12, lid 2 Wet OB. Dat betreft diensten verricht door niet in Nederland gevestigde EU-ondernemers aan in Nederland gevestigde ondernemers.
[4] Artikel 13, lid 1, onderdeel b Wet OB.
[5] Het tijdstip waarop een levering of dienst in het kader van de BTW wordt verricht, wordt in deze notitie niet uitgewerkt.
[6] Artikel 13, lid 2 Wet OB.
[7] Artikel 34g Wet OB bepaalt dat in geval van vooruitbetalingen de factuur telkens moet worden uitgereikt vóór het tijdstip van de opeisbaarheid van de vooruitbetaling.