Een BV verrichtte in 2015 en 2016 werkzaamheden. Daarvoor nam de BV op haar balansen “nog te factureren omzet” op. Deze bedragen factureerde de BV pas in 2019. De Rechtbank Den Haag concludeert dat de BTW niet in 2019, maar in 2015 en 2016 afgedragen had moeten worden.
De Belastingdienst heft over 2015 en 2016 de BTW (bijna € 335.000) over de niet-tijdig gefactureerde omzet na. Daarnaast wordt een verzuimboete van 10% opgelegd en wordt € 37.000 aan belastingrente in rekening gebracht.
Wanneer factureren?
BTW moet, binnen het factuurstelsel, worden afgedragen in het aangiftetijdvak (meestal is dat het kwartaal) waarin de factuur wordt uitgereikt. De factuur moet worden uitgereikt uiterlijk op de 15e dag van de maand volgend op de maand waarin de prestatie is verricht (door doorlopende prestaties moet tenminste één keer per jaar een factuur worden uitgereikt).
Wanneer de factuur niet of niet op tijd wordt uitgereikt, is toch de BTW verschuldigd.
Ondernemers die het kasstelsel moeten of mogen toepassen, dragen de BTW af in het aangiftetijdvak waarin de vergoeding wordt ontvangen.
Discussie
Het argument van de BV, om de facturen in 2015 en 2016 nog niet uit te reiken, is dat er nog onenigheid was tussen de afnemers over de verdeling van de kosten. De Rechtbank overweegt dat deze onenigheid los staat van de oplevering en aanvaarding van het werk. Doordat het werk is opgeleverd, is de prestatie verricht en is de BTW verschuldigd; ook wanneer de factuur nog niet is uitgereikt.
De BV beroept zich op een andere uitspraak die de Rechtbank Den Haag in januari 2021 deed. Maar daarin was er onenigheid met de opdrachtgever over de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden. Die onenigheid was van invloed op het moment van de oplevering van het werk en daarmee op het moment waarop de BTW was verschuldigd.
Ook het Budimex-arrest van het Hof van Justitie helpt de BV niet. In dit arrest besliste het Hof dat de BTW is verschuldigd op het tijdstip van de formele oplevering en aanvaarding van een werk, indien deze formaliteit:
- van oplevering en aanvaarding door partijen is bedongen en dit de economische en commerciële realiteit in de sector weergeeft, en;
- overeenstemt met de materiële voltooiing van de prestatie en definitief het bedrag van de verschuldigde tegenprestatie vastlegt.
De onderlinge onenigheid tussen de afnemers raakt de oplevering en aanvaarding van het werk echter niet.