Als een werkgever niet beschikt over een onderbouwing voor een uitbetaalde reiskostenvergoeding, kan de gerichte vrijstelling niet worden toegepast, maar wordt de vergoeding belast als loon.
Geen declaraties
Dat besliste de Rechtbank Den Haag eind vorig jaar. In de administratie van de werkgever zaten geen declaraties van werknemers. En er waren ook geen overzichten van hoe de per werknemer betaalde reiskostenvergoeding was bepaald. Uit het bij de werkgever ingestelde boekenonderzoek bleek bovendien dat de werkgever in de betreffende jaren te weinig aan CAO-toeslag voor bijzondere uren had uitbetaald. De rechtbank neemt aan dat de onder het mom van reiskostenvergoeding gedane betalingen betrekking hebben op deze CAO-toeslag.
De door de Belastingdienst opgelegde naheffingen loonbelasting, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en premies werknemersverzekeringen laat de rechter in stand. De opgelegde verzuimboetes worden wel ongedaan gemaakt, omdat ze waren opgelegd nadat de werkgever was opgehouden te bestaan.
Vaste vergoeding
Een vaste vergoeding voor reiskosten in het kader van het woon-werkverkeer kan worden gebaseerd op 214 dagen. Voorwaarde is dat de werknemer op tenminste 128 dagen in het kalenderjaar naar een vaste plaats van werkzaamheden reist. Maximaal mag per zakelijke kilometer € 0,19 worden vergoed.
Voor de jaren 2020 en 2021 is in het kader van de coronacrisis goedgekeurd dat deze vaste reiskostenvergoeding wordt doorbetaald op basis van het vóór 12 maart 2020 geldende reispatroon. Deze goedkeuring is per 1 januari 2022 ingetrokken.
De (vaste) reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer mag niet worden uitbetaald voor een dag waarop de gericht vrijgestelde vergoeding voor thuiswerken (€ 2 per thuiswerkdag) aan de werknemer wordt betaald. Zie ook onze factsheet Vergoeding van thuiswerkkosten.