Wanneer de bedoelingen van je testament niet zijn opgeschreven, kan de rechter er geen rekening mee houden in een procedure over dwaling.
Stiefkinderen
De situatie in zaak die aan de Rechtbank Gelderland werd voorgelegd, komt best geregeld voor. Een man en een vrouw waren gehuwd en uit hun huwelijk zijn 3 dochters geboren. De man overlijdt en heeft in zijn testament een zogeheten ouderlijke boedelverdeling geregeld. Dat houdt in dat zijn vrouw alle bezittingen en schulden erft en de dochters het tot het overlijden van hun moeder moeten doen met niet-opeisbare vorderingen.
So far so good. De vrouw komt een andere man tegen, met wie zij een geregistreerd partnerschap aangaat. Deze man heeft 2 kinderen uit een eerdere relatie. Mevrouw en haar tweede man maken nieuwe testamenten waarin de wettelijke ouderlijke boedelverdeling wordt geregeld en zowel de 3 dochters als de 2 kinderen van de man tot erfgenaam worden benoemd.
Vertrouwen
Mevrouw komt te overlijden en haar tweede man bepaalt, samen met zijn 2 kinderen, dat de vorderingen van de 3 dochters uit de nalatenschap van hun vader € 17.500 bedraagt. Dit bedrag wordt afgelost (met een klein beetje rente).
Het spel komt op de wagen wanneer de notaris een foutje maakt en de 3 dochters kennis nemen van een brief met een ontwerptestament waarin hun stiefvader hen niet meer als zijn erfgenaam benoemt. De 3 dochters beginnen daarop de procedure bij de rechtbank waarin ze stellen dat hun moeder heeft gedwaald bij het opstellen van haar testament. Wanneer zij had geweten dat haar tweede man haar 3 dochters uit zijn testament zou schrappen, zou zij haar testament niet zo hebben gemaakt.
De Rechtbank wijst de vordering van de 3 dochters af. Hun stiefvader ontkent dat hij zijn testament heeft gewijzigd of dat van plan is. Maar afgezien daarvan overweegt de Rechtbank dat een testament alleen met een beroep op dwaling kan worden vernietigd wanneer het testament is gemaakt op basis van een onjuiste veronderstelling EN die veronderstelling ook is opgenomen in het testament (artikel 43, lid 2 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek).