In een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2015 (gepubliceerd op 4 december 2015) toetst het Hof aan de criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking. Deze problematiek is actueel onder meer doordat de door de Belastingdienst goedgekeurde (voorbeeld)overeenkomsten, die de VAR gaan vervangen, regelen dat aan één of meer van deze criteria niet wordt voldaan, met als gevolg dat geen sprake is van een dienstbetrekking (zie onder andere ons artikel Transitieplan VAR – goedgekeurde modelovereenkomst). Als geen sprake is van een dienstbetrekking hoeven geen loonheffingen te worden ingehouden en afgedragen.
De criteria voor een dienstbetrekking luiden:
1. de opdrachtnemer moet verplicht zijn om persoonlijk het werk te verrichten;
2. tegen een beloning;
3. in een gezagsverhouding.
De zaak waarover het Hof beslist betreft Slowaakse ijzervlechters, die een overeenkomst van aanneming sloten met een onderaannemer. De Belastingdienst meent dat sprake is van een dienstbetrekking. Het Hof stelt echter vast dat, hoewel de Slowaken zich op grond van de overeenkomst alleen na uitdrukkelijke toestemming van hun opdrachtgever mochten laten vervangen, in de praktijk deze toestemming nooit werd gevraagd, aangezien het de opdrachtgever er alleen om ging dat het werk op tijd werd opgeleverd. Van de verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten was daarom geen sprake.
Hoewel alleen op grond van het voorgaande geen sprake is van een dienstbetrekking overweegt het Hof ook dat geen sprake is van een gezagsverhouding omdat de Belastingdienst niet kan aanwijzen welke werknemer van de opdrachtgever de Slowaken aanwijzingen geeft. Het toezicht op het werk van de ijzervlechters werd uitgevoerd door de hoofdaannemer.
Een andere element waaraan het Hof in deze casus waarde lijkt te hechten, is de vaststelling dat dezelfde werkzaamheden als die de Slowaken uitvoeren, worden uitgevoerd door Nederlandse ijzervlechters, die in het bezit zijn van een VAR (verklaring arbeidsrelatie).
Van belang is in deze zaak de ook bewijslastverdeling. Die rust op de Belastingdienst, die in deze casus haar stellingen naar het oordeel van het Hof onvoldoende heeft onderbouwd. De bewijslastverdeling heeft als gevolg dat zodra twijfel bestaat over een door de Belastingdienst ingenomen stelling, dit ten nadele van de Belastingdienst werkt.
Bovenstaande criteria betreffen de echte dienstbetrekking. Daarnaast kent de regelgeving een aantal fictieve dienstbetrekkingen. Het Hof beslist dat geen sprake is van een dienstbetrekking als gelijkgestelde omdat niet aannemelijk is gemaakt dat op de Slowaken de verplichting rust de arbeid persoonlijk te verrichten.