Is het toegestaan om in het zicht van het overlijden van één van de echtgenoten huwelijkse voorwaarden aan te gaan om zo de heffing van erfbelasting te beperken? Over die vraag heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad zijn opinie gepubliceerd.
De zaak
De zaak betreft twee mensen die zijn in 2015 gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Daardoor zijn ze beide voor 50% gerechtigd in hun totale gezamenlijke vermogen. In 2017 wordt de man ernstig ziek en gaan de echtgenoten huwelijkse voorwaarden aan waarin ze regelen dat de man is gerechtigd tot 10% van het vermogen en de vrouw tot 90%. Anderhalve maand later overlijdt de man.
Schenking?
De Belastingdienst is van mening dat de man, door het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, 40% van het vermogen aan zijn vrouw heeft geschonken. Deze schenking heeft plaatsgevonden binnen 180 dagen voor het overlijden van de man en wordt daardoor belast met erfbelasting. De vrouw gaat in bezwaar en beroep tegen deze heffing.
Bij de Rechtbank Noord-Holland gaat het nog goed. De Rechtbank is, op basis van arresten van de Hoge Raad uit 1951 en 1971 van mening dat op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden nog geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving van de man naar de vrouw, zodat geen sprake is van een schenking. Het is immers niet uitgesloten dat de vrouw eerder overlijdt dan de man en in dat geval valt 90% van het vermogen in haar erfenis.
Bij Hof Amsterdam gaat het in het door de Belastingdienst ingestelde hoger beroep mis. Het Hof is van mening dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden op één lijn moet worden gesteld met een schenking omdat het ontgaan van erfbelasting het enige doel is van de aanpassing van de huwelijkse voorwaarden (fraus legis).
Tegen deze uitspraak heeft de vrouw beroep in cassatie aangetekend bij de Hoge Raad. En de adviseur van de Hoge Raad, de Advocaat-Generaal (AG), geeft aan van mening te zijn dat het Hof terecht tot de toepassing van fraus legis concludeert. Volgens de AG was het ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden voorzienbaar dat de man eerder zou overlijden dan de vrouw. En daarmee is het ontgaan van erfbelasting gegeven als het motief voor deze handeling. Bovendien is, aldus de AG, op dat moment de verschuiving van het vermogen nagenoeg zeker. De AG voegt toe dat het aanvaarden van de door de vrouw beoogde fiscale gevolgen de weg zou openen naar een herhaalbaar en willekeurig ontgaan van erfbelasting. De AG eindigt met de overweging dat het herstel moet inhouden, niet een schenking, maar dat wordt gedaan alsof de huwelijkse voorwaarden niet tot stand zijn gebracht. De erfbelasting moet dan worden berekend op grond van de 50/50-verdeling die gold vóór het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
Het laatste woord
Het laatste woord is uiteraard aan de Hoge Raad. Gaat die om door te beslissen in afwijking van haar arresten uit 1959 en 1971? We weten het waarschijnlijk over een paar weken.