Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft in een brief aan de Kamer (nadere) ideeën geschetst over de wijze waarop het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) kan worden bepaald.
Aanleiding is uiteraard het “Kerstarrest” dat de Hoge Raad in 2021 heeft gewezen. Dit arrest heeft inmiddels geleid tot rechtsherstel voor de periode van 2017 tot en met 2022 (maar alleen voor wie tijdig bezwaar had gemaakt), ten aanzien waarvan de belastingrechter nog moet gaan oordelen of dit afdoende is. Daarnaast is voor de periode van 2023 tot en met 2025 een overbruggingsregime van kracht geworden, wat ongetwijfeld ook ter beoordeling aan de belastingrechter zal worden voorgelegd. Op grond van hetgeen hij schrijft in zijn Kamerbrief lijkt Van Rij niet erg gerust op het fiat van de belastingrechter op de langere termijn voor de tot en met 2025 gekozen invulling van het inkomen uit sparen en beleggen.
De ideeën
In de brief schetst Van Rij nader de ideeën over hoe het inkomen uit sparen en beleggen met ingang van 2026 kan worden bepaald. Uiteraard moet nog nader worden onderzocht of deze ideeën uitvoerbaar zijn en is dus nog geenszins zeker hoe de regeling er precies uit komt te zien, maar het lijkt er toch wel op dat er een (aanzienlijk) gedetailleerder (en dus moeilijker) regeling gaat komen, dan er op dit moment is. Van Rij schetst een variant die er als volgt uit kan zien:
- het forfaitaire rendement wordt bepaald volgens een 15-tal afzonderlijke vermogenscategorieën (dezelfde categorieën als nu in de aangifte inkomstenbelasting voor box 3 worden gehanteerd);
- de rendementspercentages worden vastgesteld uitgaande van het gemiddelde nettorendement (derhalve het rendement na aftrek van kosten);
- bij vermogenscategorieën met een reële kans op negatieve gemiddelde rendementen worden meerjarige forfaits toegepast (gedacht wordt aan het gemiddelde rendement van de 5 of 10 meest recente jaren);
- het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrij inkomen (hetgeen voordelig is voor spaarders, maar nadelig voor houders van vermogenscategorieën met hogere rendementen EN het is nadelig voor de belastingplichtigen van wie het saldo van de waarde van de bezittingen en de schulden lager is dan het heffingvrije vermogen).