Iedereen die thuis is in de erf- en schenkbelasting kent dit adagium. Hof Den Haag bevestigt in een recente uitspraak dat het nog steeds actueel is.
Fictieve verkrijging
We hebben het dan over de lastige problematiek rond fictieve verkrijgingen. Maar als we de casus schetsen wordt het praktisch belang snel duidelijk. Het gaat om een dochter die samen met haar moeder woont in een woning, die eigendom is van moeder. Eind 2014 verkoopt moeder de woning aan dochter, maar ze blijven er beiden wonen.
Bij het bepalen van de verkoopprijs wordt rekening gehouden met een recht van gebruik en bewoning voor moeder. Dat leidt tot een lagere koopsom: de woning heeft een WOZ-waarde van € 204.000; de koopsom bedraagt € 155.000.
Overigens betaalt dochter dit bedrag niet. De volledige koopsom wordt kwijtgescholden. Deze schenking is voor een bedrag van € 100.000 vrijgesteld (de inmiddels beroemde “jubelton“) en over € 55.000 betaalt dochter schenkbelasting.
Genot
In 2015 overlijdt moeder en moet aangifte erfbelasting worden gedaan. De woning is niet meer van moeder en wordt daarom niet aangegeven. Deze verwerking is juist.
Maar dan komt artikel 10 van de Successiewet om de hoek kijken. Die bepaling regelt dat fictief sprake is van een verkrijging wanneer de overledene, kort gezegd, tot haar overlijden het genot van de woning heeft gehad.
En van genot is, in het kader van de erfbelasting, al snel snel sprake. Dochter stelt dat uit de akte van levering van de woning niet blijkt dat een vruchtgebruik is gevestigd. Dit blijkt ook nergens anders uit. Bij de rechtbank is dochter succesvol, maar het Hof bepaalt dat de rechtbank het begrip “genot” te beperkt uitlegt: “een beetje genot is ook genot”. En moeder is in de woning blijven wonen.
Voorkomen van genot
Om te voorkomen dat sprake is van genot, had moeder aan dochter een vergoeding moeten betalen van tenminste 6% van de waarde van de woning. Voor de erfbelasting wordt die waarde gelijk gesteld aan de WOZ-waarde. Dat zou, uitgaande van de hiervoor vermelde WOZ-waarde, een jaarlijkse vergoeding (huur) betekenen van maar liefst € 12.240.
De door de dochter verschuldigde koopsom had dan overigens niet € 155.000, maar € 204.000 moeten bedragen. Van een waardedruk is bij een zakelijke huur immers in het algemeen geen sprake.