Dat is een in het kader van de BTW geregeld gehoorde uitspraak. De Hoge Raad heeft recent bevestigd dat dit geen argument hoeft te zijn voor een lagere boete.
BTW op factuur
De zaak betreft een BV die een golfbaan verhuurt aan een dochter-BV. In april 2011 reikt de BV een factuur uit voor de huur over de periode van november 2008 tot en met april 2011. De op deze factuur vermelde BTW (€ 174.152) wordt echter niet aan de Belastingdienst afgedragen. De dochter-BV brengt deze BTW overigens ook niet als voorbelasting in aftrek.
Begin 2015 legt de Belastingdienst de BV voor dit bedrag een naheffingsaanslag BTW op. In deze naheffingsaanslag zit teven een boete van € 130.614 (75% van de nageheven BTW). De Belastingdienst stelt namelijk dat de gefactureerde BTW opzettelijk niet is afgedragen.
Boete passend en geboden?
Nadat de rechtbank het niet eens is met de stelling van de BV dat geen sprake is van opzet, concentreert zich de zaak op de vraag welke boete passend en geboden is. Het Hof komt, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, tot een boetebedrag van € 60.000.
Dit bedrag blijft bij de Hoge Raad in stand. De beoordeling welke boete passend en geboden is, is voorbehouden aan de rechter die oordeelt over de feiten (het Hof). Het Hof mag daarbij beslissen de omstandigheid, dat de BV heeft bewerkstelligt dat haar dochter-BV de BTW niet in aftrek heeft gebracht (daardoor is de fiscus niet tekort te komen), geen reden is om de boete (verder) te verminderen.