Ondernemers worstelen in de praktijk geregeld met de vraag of de BTW op hun prestaties moet worden verlegd. De Kennisgroep Omzetbelasting van de Belastingdienst heeft hier een standpunt over gepubliceerd.
Standpunt
In het standpunt worden twee vragen beantwoord. Allereerst beschrijft de Kennisgroep dat de verleggingsregeling in het kader van aanneming van werk uitsluitend van toepassing is in de sectoren bouw, metaalconstructie (voor zover het onroerende constructies betreft) en scheepsbouw. Maar de verleggingsregeling is niet van toepassing op ondernemers die geen fysieke werkzaamheden verrichten aan een onroerende zaak of schip.
In het kennisgroepstandpunt worden twee situaties beschreven, die van ondernemer A en ondernemer B
Ondernemer A
Ondernemer A wordt in het algemeen ingehuurd door bedrijven die kwalificeren als (onder)aannemer, verricht prestaties aan en rond het spoornet in Nederland en zorgt voor een veilige werkplek bij werkzaamheden aan het spoor. Het gaat om onder andere de volgende werkzaamheden:
- begeleiden van personen die de daadwerkelijke werkzaamheden aan het spoor uitvoeren;
- het op afstand buiten dienst en spanningsloos stellen van spoortrajecten;
- terbeschikkingstelling van werkplekbeveiligingsmiddelen.
Ondernemer B
Ondernemer B is een uitzendbureau dat is gespecialiseerd in het uitlenen van verkeersbegeleiders, die verkeersaanwijzingen geven en het verkeer regelen rondom de plaats van werkzaamheden aan de weg.
Geen fysieke werkzaamheden.
Zowel ondernemer A als B verrichten geen fysieke werkzaamheden aan een onroerende zaak (aan het spoor, respectievelijk de weg), maar hun werkzaamheden zijn vooral faciliterend van aard ten behoeve van andere ondernemers die de fysieke werkzaamheden verrichten. Dat deze diensten weliswaar van belang zijn bij het uitvoeren werk van stoffelijke aard betekent niet dat de verleggingsregeling mag worden toegepast.