BTW mag worden afgetrokken indien en voor zover ondernemers met BTW belaste handelingen verrichten. Ondernemers die zowel met BTW belaste als van BTW vrijgestelde handelingen verrichten, moeten de BTW op ingekochte goederen en diensten (de voorbelasting) toerekenen.
Pro rata
Die toerekening vindt plaats op basis van de pro rata-regeling. De aftrekbare BTW wordt als volgt bepaald:
(met BTW belaste omzet / totale omzet) * voorbelasting.
Deze toerekening geschiedt op basis van de in een kalenderjaar behaalde omzet in euro’s (de omzetverhouding). Een andere toerekening is toegestaan, als die leidt tot een betere vaststelling van het daadwerkelijke gebruik van de ingekochte goederen en diensten.
Direct toerekenen
Voordat de pro rata-regeling wordt toegepast, moet worden beoordeeld of sprake is van volledig toerekenbare voorbelasting. De voorbelasting op ingekochte goederen en diensten, die:
- uitsluitend voor van BTW vrijgestelde prestaties worden gebruikt: is in het geheel niet aftrekbaar;
- uitsluitend voor met BTW belaste prestaties worden gebruikt: is volledig aftrekbaar.
Rechtbank Gelderland
De Rechtbank Gelderland heeft onlangs uitspraak gedaan in een zaak over de vraag of voor de pro rata-regeling een van de omzetverhouding afwijkende toerekening mocht worden gebruikt. De ondernemer in die zaak was projectontwikkelaar (een BV). Deze BV voerde zowel met BTW belaste als van BTW vrijgestelde projecten uit. De projectontwikkelaar had geen personeel in dienst. Het werk werd gedaan door de directeuren-grootaandeelhouders. Die werkten voor de projectontwikkelaar via hun eigen BV’s. Deze BV’s brachten managementfee in rekening, uiteraard belast met BTW.
De vraag is in hoeverre de projectontwikkelaar de op de managementfee drukkende BTW mag aftrekken. Beide directeuren werken zowel voor de met BTW belaste als voor de van BTW vrijgestelde projecten. Directe toerekening van de voorbelasting is dus niet aan de orde. De aftrekbare BTW moet worden bepaald op basis van pro rata.
Wie stelt, moet bewijzen
De Rechtbank is het met de projectontwikkelaar eens dat aannemelijk is dat de omzetverhouding in euro’s een vertekend beeld geeft van het daadwerkelijke gebruik van de ingekochte goederen en diensten. De bewijslast voor een andere verhouding rust op de projectontwikkelaar. Die heeft immers gesteld dat een van de hoofdregel afwijkende verhouding tot een beter beeld leidt.
Maar de door de projectontwikkelaar overlegde urenstaten van de directeuren zijn niet voldoende nauwkeurig om de afwijking van de omzetverhouding mee te onderbouwen. De urenstaten zijn achteraf, naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingesteld onderzoek, gereconstrueerd aan de hand van de agenda’s van de directeuren. Er zijn echter teveel aannames gedaan, die niet voldoende verifieerbaar zijn. Algemene werkzaamheden, zoals het bezoek aan de accountant, waren uitsluitend toegerekend aan de met BTW belaste projecten. De projecten die niet zijn doorgegaan, zijn tot de met BTW belaste projecten gerekend, terwijl niet duidelijk was of deze projecten wel tot met BTW belaste omzet zouden hebben geleid.
Daardoor vindt de Rechtbank de berekeningswijze op basis van deze urenstaten niet nauwkeuriger dan de berekening op basis van de omzetverhouding. De op basis van de omzetverhouding door de Belastingdienst vastgestelde naheffingsaanslag blijft in stand.
Boete
De Rechtbank houdt ook de boete in stand. Het geheel aftrekken van de voorbelasting op vrijgestelde en gemengde prestaties kwalificeert als grove schuld. Dat is ook het geval als sprake zou zijn van een vergissing. Deze vergissing is, aldus de Rechtbank, te elementair. De Belastingdienst heeft de boete eerder al gematigd van 25% naar 10%.