We schreven er al een paar keer over. De vraag of de op het forfaitaire rendement gebaseerde heffing van inkomstenbelasting over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) wel door de beugel van het Europese recht kan.
Massaal bezwaar
Diverse belastingrechters, waaronder inmiddels ook onze hoogste belastingrechter (de Hoge Raad), hebben voor diverse jaren beslist dat de forfaitaire heffing EU-proof is. Ook voor het jaar 2017 worden weer proefprocedures over dit vraagstuk gevoerd. Daar is inmiddels de procedure van massaal bezwaar op van toepassing verklaard.
Als je daarbij wilt aanhaken, moet je op tijd bezwaar maken tegen je definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2017. Op tijd betekent dat je schriftelijke bezwaar moet zijn verzonden aan de Belastingdienst binnen 6 weken na de dagtekening van de definitieve aanslag (en de Belastingdienst moet het binnen één week hebben ontvangen).
Individueel bezwaar
Je kunt alleen aansluiten bij de proefprocedures wanneer je in algemene zin ter discussie wilt stellen of de forfaitaire heffing in box 3 acceptabel is. Wanneer je aannemelijk wilt maken dat de heffing in jouw specifieke geval een buitensporige last vormt, moet je dat heel specifiek in je bezwaarschrift vermelden.
Je valt dan niet onder de procedure van massaal bezwaar. En de afhandeling van je bezwaarschrift zal door de Belastingdienst niet worden aangehouden. Je moet je stelling, zonder vergaand uitstel, uitgebreid onderbouwen aan de hand van jouw specifieke persoonlijke omstandigheden. En je moet er rekening mee houden dat de Belastingdienst je argumenten door de belastingrechter zal willen laten toetsen.
VWG helpt graag
Wil je hulp bij de afweging of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de belasting die je betaalt over je inkomen in box 3, neem dan contact met ons op. Wij kunnen je ook uitleggen welke mogelijkheden er zijn om de heffing in box 3 zoveel als mogelijk te beperken. Van belang daarbij is ook of het Kabinet box 3 al met ingang van 1 januari 2019 ingrijpend aanpast. Dat wordt waarschijnlijk duidelijk op Prinsjesdag 2018.
Uiteraard monitoren wij doorlopend alle ontwikkelingen in het kader van dit leerstuk. Geregeld worden er uitspraken gepubliceerd. Het is interessant om lezen welke criteria de belastingrechters gebruiken om te komen tot hun tot nu toe nog steeds afwijzende beslissingen.
Individueel buitensporige last
Bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwam onlangs een zaak voorbij waarin een belastingplichtige stelt dat ten aanzien van de heffing in box 3 bij hem sprake is van een individuele buitensporige last. Het Hof verklaart deze stelling ongegrond en concludeert dat de inkomstenbelasting over het inkomen uit sparen en beleggen in volle omvang moet worden betaald.
De zaak speelde in het belastingjaar 2013. Het forfaitaire rendement van box 3 werd toen nog eenvoudig bepaald op 4% van de rendementsgrondslag. En de rendementsgrondslag was de waarde op 1 januari van het in box 3 te belasten vermogen (bezittingen minus schulden).
De belastingplichtige in deze zaak heeft in 2013 een rendementsgrondslag van € 1.745.425. Op basis van het forfaitaire rendement van 4% bedraagt het inkomen uit aanmerkelijk belang € 69.817. De 30% belasting daarover komt op € 20.945.
Het werkelijk rendement bestaat uit € 29.178 aan rente op spaartegoeden, € 9.506 opbrengsten uit beleggingen en € 6.600 aan huur uit een appartement. De totale werkelijke inkomsten bedragen derhalve € 45.284. De belastingdruk komt daarmee op 46% van het werkelijk genoten inkomen. Dat acht het hof niet buitensporig. Het blijft daarmee in de lijn van de uitspraken van de Hoge Raad. Het Hof overweegt ook dat bij de beoordeling of sprake is van een individuele buitensporige last geen rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het vermogen minder waard wordt: met de inflatie.