Een vertrekkende werknemer gooit alle e-mails uit zijn mailbox weg. Op het eerste gezicht niet iets bijzonders, maar zijn werkgever was daardoor een paar jaar later niet in staat om te bewijzen dat hij terecht het BTW-tarief van 0% had gehanteerd.
Het 0%-tarief was in deze casus, waarover de Rechtbank Noord-Nederland moest oordelen, aan de orde omdat sprake zou zijn van intracommunautaire transacties. De presterende ondernemer moet dan twee zaken aannemelijk kunnen maken:
– dat is geleverd aan een in een andere EU-lidstaat gevestigde BTW-ondernemer (door verificatie van het BTW-identificatienummer van de afnemer in het VIES-systeem);
– dat de geleverde goederen in verband met die levering fysiek van de ene naar de andere EU-lidstaat zijn verzonden of vervoerd.
Het bewijs van het vervoer mag worden geleverd met alle beschikbare boeken en bescheiden. Aan de bewijslast is voldaan, wanneer de leverancier het bewijs van het vervoer voldoende zorgvuldig heeft onderbouwd. Niet vereist is dat overtuigend wordt aangetoond dat de goederen daadwerkelijk in de andere lidstaat zijn aangekomen (die voorwaarde stelt de Duitse fiscus wel, naar onze mening in strijd met het Europese recht, door te verlangen dat de afnemer een zogeheten “Gelangensbestätigung” afgeeft).
De geleverde goederen waren in opdracht van de afnemer opgehaald door een transporteur (een afhaaltransactie). Het bewijs van het vervoer is dan sterk afhankelijk van door de afnemer aangereikte informatie. De afnemer had een afhaalverklaring afgegeven, die voldeed aan de er door de Belastingdienst aan gestelde voorwaarden. Maar een dergelijke verklaring mag alleen worden gehanteerd wanneer sprake is van een vaste afnemer (wat niet het geval was). En ook dan moet een dergelijke verklaring worden gesteund door andere objectieve bescheiden en vastleggingen, waaruit blijkt dat het de bedoeling van de afnemer is om de goederen naar de andere lidstaat te (laten) vervoeren. Dergelijke informatie was er, maar was verloren gegaan doordat de ex-werknemer zijn mailbox had verwijderd.
De Rechtbank concludeerde dat niet aan het bewijs was voldaan, waardoor het 0%-tarief niet mocht worden toegepast en de BTW werd nageheven met toepassing van het normale tarief (21%).