Verschillen in heffingskortingen leiden tot een ongelijke behandeling van gezinnen. Het netto gezinsinkomen van een éénverdiener is fors lager dan het netto gezinsinkomen van tweeverdieners.
Algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting is een korting op de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Iedereen heeft recht op de algemene heffingskorting. De hoogte van de algemene heffingskorting neemt af naar mate het inkomen stijgt.
Iemand die weinig tot niets verdient, betaalt geen inkomstenbelasting en kan daarom de heffingskorting niet effectueren. Wanneer deze persoon een partner heeft, die de korting wel zou kunnen effectueren, wordt de korting uitbetaald aan de minst verdienende partner. Dit wordt ook wel oneerbiedig aangeduid met de term aanrechtsubsidie.
Het is de bedoeling dat in 2024 de heffingskorting niet meer wordt uitbetaald aan de minstverdiener. Sinds 2009 wordt uit te betalen bedrag daarom geleidelijk afgebouwd. Voor 2017 bedraagt de algemene heffingskorting € 2.254. De minstverdienende partner krijgt daarvan in 2017 maximaal 40% (ofwel: € 902) uitbetaald.
De gedachte achter de afbouw van de fiscale heffingskorting is om de arbeidsparticipatie te stimuleren. Dit moet de economie stimuleren. Maar ook er voor zorgen dat de overheid steeds minder geld kwijt is aan uitkeringen.
Ongelijke behandeling
Aan de hand van een voorbeeld kan het verschil het eenvoudigst duidelijk worden gemaakt.
In gezin A werken beide fiscale partners. Zij ontvangen elk een bruto jaarloon van € 20.000.
Na aftrek van algemene heffingskorting en arbeidskorting betalen zij in 2017 elk € 1.861 aan inkomstenbelasting.
Hun gezinsinkomen na belasting bedraagt: € 36.278.
In gezin B werkt één partner. De werkende partner ontvangt een bruto jaarloon van € 40.000. De andere partner geniet geen inkomen.
Na aftrek van de algemene heffingskorting en arbeidskorting betaalt de werkende partner in 2017 € 11.202 aan inkomstenbelasting. De niet werkende partner ontvangt de algemene heffingskorting: € 902.
Het gezinsinkomen na belasting bedraagt € 29.700.
Dat is aanzienlijk minder dan het inkomen van gezin A. Het gezinsinkomen zou flink toenemen wanneer de minstverdiener inkomen uit arbeid binnen zou gaan brengen.
Stimuleren van arbeidsparticipatie
Niet alleen de geleidelijke afschaffing van de “aanrechtsubsidie” moet stimuleren om te gaan werken. Er is ook nog de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hier kan de minstverdienende partner aanspraak op maken indien:
- hij/zij met betaald werk in een jaar bruto € 4.895 of meer verdient en;
- een kind heeft dat jonger is dan 12 jaar en minstens 6 maanden op het zelfde woonadres staat ingeschreven.
De combinatiekorting is afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Bedraagt het inkomen meer dan € 33.065 dan is de combinatiekorting: € 2.778.
Als tot het huishouden van gezin A een kind jonger dan 12 behoort, heeft de jongste van de partners recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting voor een bedrag van € 1.973. Het gezinsinkomen na belasting stijgt dan naar € 38.251.
Gezin B heeft, ook al behoort tot het gezin een kind dat jonger is dan 12 jaar, geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het verschil tussen de inkomens van beide gezinnen loopt dan verder op.
Zou de minstverdienende partner van gezin B echter gaan werken en op jaarbasis een bruto loon ontvangen van € 4.895, dan ontstaat recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting voor een bedrag van € 1.043.
Andere tijden
Al langere tijd is de wereld, dus ook Nederland, aan het veranderen. Waar voorheen bij een gezin de alleen man werkte en de vrouw voor het huishouden en de kinderen zorgde, gaan nu de vrouwen studeren, worden minder kinderen geboren en gaan vrouwen werken. Het traditionele kostwinnersgezin komt veel minder voor. Daarom zou de “aanrechtsubsidie” niet meer van deze tijd zijn.
Politieke partijen zoals SGP en ChristenUnie keren zich tegen de afschaffing van de heffingskorting van eenverdieners. Zij pleiten juist voor iets extra’s voor de gezinnen met één kostwinner. Andere politieke partijen zien de afschaffing als middel om de arbeid te stimuleren. Dan is een “aanrechtsubsidie” niet gewenst. Ook de heffingskortingen zullen mogelijk een speerpunt in de verkiezingen zijn.