In ons artikel Vpb-vrijstelling voor stichting en vereniging beschrijven we hoe deze vrijstelling werkt bij een stichting die nog geen 5 jaar geleden is opgericht.
Tijdsevenredige drempel
Bij Rechtbank Den Haag was recent een vergelijkbare zaak aan de orde. Het gaat om een stichting die in 2015 is opgericht. Deze stichting dient bij de Belastingdienst aangiften vennootschapsbelasting in. Over 2015 wordt een belastbaar bedrag aangegeven van € 43.702. Over 2016 is sprake van een verlies van € 40.763.
Met verwijzing naar de uitspraak van Hof Leeuwarden, die we in ons voornoemde artikel bespreken, concludeert de rechtbank dat de Vpb-vrijstelling in 2015 niet kan worden toegepast. De winst is immers hoger dan de jaardrempel van de vrijstelling van € 15.000. De 5-jaren drempel van 75.000 moet tijdsevenredig worden toegepast en bedraagt derhalve 1/5 * € 75.000 = € 15.000.
Afzien van de vrijstelling
Voor 2016 geldt de vrijstelling wel. Met het verlies wordt zowel de jaardrempel als de tijdsevenredige drempel (2/5 * € 75.000 = € 30.000) niet gehaald. De vrijstelling bepaalt echter dat de winst van een verliesjaar wordt vastgesteld op nihil.
Met het oog op de mogelijkheid van het toepassen van de regels voor verliesverrekening kan de stichting afzien van de toepassing van de Vpb-vrijstelling. In dat geval wordt het verlies over 2016 vastgesteld op € 40.763. En vervolgens wordt dit verlies verrekend met de winst over 2015 en wordt het grootste deel van de over 2015 betaalde vennootschapsbelasting terugbetaald.
Geen verzoek
De rechtbank beslist echter dat de stichting het verzoek om af te zien van de toepassing van de vrijstelling NIET heeft gedaan. Het enkel in de aangifte vennootschapsbelasting 2016 vermelden van het verlies kwalificeert namelijk niet als een zodanig verzoek. Dit verzoek had afzonderlijk van de aangifte schriftelijk moeten worden gedaan; uiterlijk bij het indienen van die aangifte (inmiddels is deze termijn in een besluit opgerekt tot het moment waarop de aanslag vennootschapsbelasting onherroepelijk wordt).
De rechtbank komt tot deze beslissing omdat voor het afzien van de vrijstelling een termijn van (tenminste) 5 jaren geldt. De Belastingdienst legt het afzien van de vrijstelling vast in een beschikking. De stichting kan die pas na 5 jaren opzeggen.